-
1 facility
n. installatie, is met gemak te doen; werktuig, apparaat, middel; gemak; talent, kennis, bereidheid[ fəsillətie] 〈meervoud: facilities〉3 vaardigheid ⇒ handigheid, talent♦voorbeelden:facilities for laundering • gelegenheid om te wassenwhere are the facilities? • waar kan ik even mijn handen wassen?, waar is het toilet?a facility in/with mathematics • (een) talent voor wiskundehave an overdraft facility at the bank • rood mogen staan bij de bank -
2 a facility in/with mathematics
a facility in/with mathematics -
3 part
adj. gedeelte; rol; stem; steek--------adv. gedeeltelijk--------n. gedeelte, deel; stuk; gedeelte v.e land, gebied; gedeelte bij een overeenkomst; taak--------v. delen; verdelen; scheiden; afscheid nemenpart1[ pa:t]♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 play a part • een rol spelen, veinzen〈 figuurlijk〉 play a part in • een rol spelen bij/in→ private private/2 aandeel ⇒ part, functie♦voorbeelden:the better/best/greater/most part • de meerderheid, het overgrote deelthe dreadful part of it • het verschrikkelijke ervanpart by part • stuk voor stukhave a part in • iets te maken hebben mettake part in • deelnemen aan, betrokken zijn bijfor my part • wat mij betreftin part(s) • gedeeltelijk, ten deleon the part of • van de kant vanfor the most part • meestal, in de meeste gevallen; vooral♦voorbeelden:IV 〈 meervoud〉1 streek ⇒ gebied, gewest♦voorbeelden:2 a man of good/many parts • een erg bekwaam/begaafd man————————part21 van/uit elkaar gaan ⇒ scheiden♦voorbeelden:part (as) friends • als vrienden uit elkaar gaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 scheiden ⇒ (ver)delen, breken3 een scheiding kammen/leggen in 〈 haar〉♦voorbeelden:he wouldn't be parted from his money • hij wilde niet betalen————————part3〈 bijwoord〉1 deels ⇒ gedeeltelijk, voor een deel -
4 power
adj. gemotoriseerd, bekrachtiging--------n. kracht; vermogen; capaciteit; mogendheid; macht (in wiskunde), electriciteitscapaciteit--------v. energie leveren (aan, voor); aandrijvenpower1[ pauə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gave ⇒ talent, aanleg2 macht ⇒ vermogen, mogelijkheid4 invloed ⇒ macht, controle5 (vol)macht ⇒ recht, bevoegdheid6 invloedrijk iemand/iets ⇒ mogendheid, autoriteit8 (drijf)kracht ⇒ (elektrische) energie, stroom♦voorbeelden:come in/into power • aan het bewind/de macht komen6 the Great Powers • de grootmachten, de grote mogendhedenunder one's own power • op eigen kracht10 to the power (of) • tot de … macht〈 informeel〉 more power to your elbow • veel geluk, succes————————power2〈 werkwoord〉1 aandrijven ⇒ van energie voorzien, voeden
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский